Leesfragment: De macht van de traditie

23 oktober 2016 , door Diederik Burgersdijk
| |

27 oktober wordt Diederik Burgersdijks De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn bij Athenaeum Boekhandel op het Spui gepresenteerd. Vandaag publiceren we voor.

In De macht van de traditie behandelt Diederik Burgersdijk de manier waarop Constantijn de Grote zijn revolutionaire keizerschap baseerde op dat van de eerste keizer van het Romeinse rijk, Augustus. Diens beschermgod Apollo, de lichtgod, stond model voor veel andere schutsgoden als Aurelianus’ Sol, de oosterse zonnegod, en uiteindelijk ook voor Constantijns eigen Christus, de vredevorst die tijdens Augustus’ regering geboren werd.

Constantijns regeerperiode werd beheerst door twee tegengestelde krachten: de aanhang van het traditionele klassieke pantheon en het oprukkende christendom. Constantijn weifelde maar koos uiteindelijk overtuigd voor de god die zijn concurrenten ver zou overvleugelen. Bij de beschrijving van dit historische proces maakt de auteur gebruik van niet eerder voor Nederlands publiek ontsloten bronnen, waaronder de toespraken die heidense redenaars tot de christelijke keizer richtten. Zo ontstaat een helder beeld van de beslissende krachten die het christendom over het heidendom deden zegevieren.

 

Inleiding

In de afgelopen vier jaar hebben er verscheidene herdenkingen van twee Romeinse keizers plaatsgevonden en zijn er verschillende jubileumjaren gevierd: de herdenking van Constantijns intocht in Rome bij de Milvische brug in 312 (herdacht in 2012), van het zogenoemde ‘Edict van Milaan’ in 313 (herdacht in 2013) en van de tweeduizendste sterfdag van Constantijns belangrijkste voorganger in het keizerschap Augustus in 2014. In 2015 bestond de beroemde boog voor keizer Constantijn nabij het Forum Romanum te Rome zeventienhonderd jaar. Op 7 februari 2016 eindigde de grote tentoonstelling in de Nieuwe Kerk te Amsterdam over Rome en Constantijn. Het verschijnsel van viering is niet nieuw: in 1937 werd Augustus’ tweeduizendste verjaardag gevierd en in 2006 zeventienhonderd jaar keizerschap van Constantijn. Zo zullen er nog verschillende gelegenheden volgen om de twee keizers die het beeld van het Romeinse keizerschap hebben bepaald te herdenken. Augustus geldt in het heersende beeld als de eerste keizer en daarmee grondlegger van het keizerschap, en Constantijn als de eerste christelijke keizer en daarmee de grondlegger van de Kerk in Rome. Op beide visies, hoe ingesleten ook, valt echter veel – heel veel – af te dingen, en dat zal in dit boek dan ook gebeuren.
Behalve de opeenstapeling van gelegenheden om de twee langst regerende Romeinse keizers (want keizers waren zij) groots te herdenken, is er nog iets opvallends aan het verschijnsel: de keizers om wie het gaat, zijn de enige twee aan wie regelmatig officiële herdenkingen te beurt vallen. Er zijn meer tentoonstellinggenieke keizers, zoals in de tweede helft van 2016 Nero te Trier, of in 2008 Hadrianus in het British Museum in Londen, maar herdenkingen van een verjaardag zijn allerminst courant. In de hoofdstukken 7 en 8 van dit boek zal meer aandacht aan het verschijnsel besteed worden. Het boek als zodanig gaat over Augustus en Constantijn, en dan vooral over de wijze waarop laatstgenoemde voortbouwde op het keizerschap van de eerste. Er zijn veel directe parallellen, die soms de suggestie van directe imitatie wekken, maar vooral is er sprake van een gedeelde cultuur die de erosie van eeuwen heeft doorstaan en zich tevens voortdurend heeft aangepast aan veranderende omstandigheden. De Romeinse cultuur was door en door traditioneel, een kenmerk dat in Constantijns tijd, drie eeuwen na Augustus, niet minder was geworden. Maar nieuwe gebeurtenissen deden zich voor en andere denkbeelden dienden zich aan.
Een zaak die de klassieke traditie lijkt te weerspreken (bij nadere beschouwing kan dit weer anders liggen), is een onmiskenbaar revolutionair element in Constantijns keizerschap: het christendom. Constantijn had, anders dan Augustus, een levendig besef van de geboorte van een verlosser ten tijde van de regering van laatstgenoemde, maar wist het idee nog niet zonder traditionele oprispingen in zijn staatssysteem te incorporeren. Hij toonde een grote belangstelling voor het verhaal, maar de vormen waarin keizerschap sinds jaar en dag was gegoten, bleven alle kenmerken van klassieke gewoontes en tradities behouden. De pogingen van latere beschouwers en activisten, vooral in de katholieke Kerk, om Constantijn veel christelijker te maken dan hij zich toonde, hebben een vertekend beeld opgeleverd van deze in wezen traditionele, even normale als bekwame keizer. Tegelijkertijd vond er een herdefiniëring van het keizerschap plaats. Een proces dat al tijdens Constantijns leven gaande was, namelijk om van Augustus een protochristelijke keizer te maken, getuigt ervan dat het Romeinse keizerschap in een nieuwe context werd geplaatst die het daarvoor niet had: als Augustus een andere traditie vertegenwoordigde, dan moest hij maar opnieuw worden gedefinieerd in de nieuwe omstandigheden. Onder Constantijn, vanaf de jaren twintig van de vierde eeuw, is dit proces begonnen.
De opzet van dit boek is als volgt: eerst is er een min of meer feitelijke beschrijving van de regeringen, bedoeld voor de geïnteresseerde en globaal geïnformeerde lezer, maar ook voor hen die de voor de verdere lectuur nodige accenten willen vernemen. Noodzakelijkerwijs snijd ik daarbij slechts hoofdpunten aan, geconcentreerd op de whereabouts van de keizers. Bespiegelingen over de staat van de economie, de rechten van de slaaf of het leven in de provincies zijn, de belangwekkendheid ten spijt, afwezig. De levensschetsen staan meer in de traditie van parallelle levens, zo geliefd bij Griekse en Latijnse auteurs, vooral in de Romeinse tijd: het naast elkaar plaatsen van gelijksoortige figuren ter vergelijking. Zo plaatste Nepos Griekse generaals als Themistocles, of een Carthaagse als Hannibal, tegenover een Romeinse als Scipio, en vergeleek Plutarchus Alexander de Grote met Caesar, en zo kunnen vele andere voorbeelden worden genoemd. Daarbij is er ook altijd een element van competitie: het is aan de individuele beschouwer te bepalen wie van de twee de ‘grootste’ is geweest. Dat het hier niet als gewoonlijk om een Griek en een Romein gaat, maar om twee Romeinen, mag als een variatie op die traditie worden gezien.
Omdat in het navolgende betoog bij specifieke punten weinig bronnen worden geciteerd, kan de geïnteresseerde lezer bij de in de bibliografische verantwoording genoemde boeken terecht. Deze tonen, recent als ze zijn, tevens hoe vitaal het onderzoek naar de keizers is: het is slechts een greep uit een grote hoeveelheid nieuwe literatuur, die nog altijd nieuwe uitgangspunten en invalshoeken biedt. De literatuur was rond de eeuwwisseling al enorm, maar in de laatste vijftien jaar is de stroom van publicaties niet verminderd, integendeel. Toch zijn er nog altijd bronnen rond – vooral – Constantijn nauwelijks in het onderzoek betrokken. Om er enkele te noemen: Porphyrius, Palladas, Praxagoras, Eunapius en Julianus in het Grieks, en de dichter Porphyrius Optatianus en vijf lofredenaars verzameld in de Panegyrici Latini in het Latijn, zijn nog nauwelijks, anders dan door fragmenten, tot het onderzoek doorgedrongen, of in elk geval zeer ondervertegenwoordigd (hoogstens catalectisch geplunderd). Wat laatstgenoemde bron betreft probeer ik in dit boek een bescheiden voorzet te geven door in elk geval te tonen wat deze bron inhoudt, en hoe deze het Constantijn- onderzoek ten goede kan komen. De lange vertaalde citaten uit deze bronnen dienen ertoe een beeld te geven van de eigen aard van de teksten en de vergelijking met andersoortige bronnen (zoals inscripties) helder te maken.
Na de levensbeschrijvingen schets ik hoe keizer Augustus als voornaamste voorbeeld gold voor Constantijn en de manier waarop deze de macht bekleedde. De vraag omtrent traditie of vernieuwing zal daarbij, ook als die niet expliciet genoemd wordt, voortdurend op de achtergrond aanwezig zijn.
Dat macht, het eerste element uit de titel van dit boek, de twee heersers in hetzelfde rijk verbindt, moge duidelijk zijn, maar ook gaat het om de manier waarop die macht is opgebouwd en vormgegeven.
Traditie is een problematischer begrip. Het suggereert dat er een onafgebroken lijn bestaat in het overleveren van elementen, zoals de constructie van de macht, naar later tijd. Maar dat is lang niet altijd het geval: al te vaak wordt er een beroep gedaan op een nietbestaand verleden, dat voor politieke doeleinden wel wordt gecreërd (een begrip dat door de Engelse historicus Hobsbawm invented tradition wordt genoemd, waarvoor de kerstening van Augustus, maar ook van Constantijn, als voorbeeld kan dienen). Deze processen zijn van alle tijden, en golden onder Augustus niet minder dan onder Constantijn. Vaak moeten we bedenken dat traditie gecreëerde of gefantaseerde overlevering is, die voorgespiegeld wordt om bepaalde belangen te dienen. De religieuze restauratiepolitiek van Augustus is er een belangrijk voorbeeld van.
Op de theorie van herinneren en herdenken, die zich zo passend door Romeinse voorbeelden laat illustreren, zal niet nader worden ingegaan, al komen de principes regelmatig aan de orde. Wel zullen in hoofdstuk 5 enige bespiegelingen worden gewijd aan het verschil tussen historia (‘geschiedenis’) en memoria (‘herinnering’) aan de hand van Romeinse herinneringscultuur in de vorm van monumenten.
De relatie die de latere keizer tot de vroegere onderhoudt, is mede om die reden complex. Soms is er, als gezegd, directe imitatie, en vaker van een gedeelde cultuur, maar ook zijn er voorbeelden van directe receptie van Augustus bij Constantijn, zoals we zullen zien, vaak in de vorm van emulatie (overtreffing van het voorbeeld).
Het uitgangspunt van dit boek is de bestudering van de traditionele elementen, zodat de vernieuwende des te duidelijker worden. Daarnaast en daarna is er nog de werking van verdichting, dat wil zeggen de vernieuwende elementen die buiten bemoeienis en zonder medeweten van Constantijn en zijn tijdgenoten achteraf zijn gecreëerd, waarin vooral de katholieke Kerk creatief is geweest. Een volgende achterliggende vraag is die van sturing achter een gedeelde cultuur. Waren het de keizers zelf die een groot cultureel programma ontworpen en dit in alle hoeken van hun invloedssfeer invoerden? Dit idee komt tegemoet aan de gedachte dat de keizer een autocraat is, die de macht, creativiteit en middelen bezit om een vooropgezet beleid breed en consequent in zijn rijk uit te zetten. Mijn uitgangspunt is anders. Veeleer zijn de beide beschreven keizers mensen van hun tijd, die meedeinden op de golven van heersende modes en mores, terwijl beiden vanuit hun (geheel verschillende) politieke posities meer dan anderen de mogelijkheid hadden accenten te bepalen. Wat daarvan direct uit de bemoeienis van de machthebber voortkomt, is vaak, zo niet altijd, zeer moeilijk te bepalen. Zowel Augustus als Constantijn leek vooral een voorwaarden scheppende keizer te zijn, onder wie sluimerende stemmingen vastere vormen verkregen.
In het Romeinse keizerschap was de keizer een prominente figuur met een grote bewegingsvrijheid, maar dat wil niet zeggen dat er in het rijk geen vrijheid van denken en handelen heerste. Het was mogelijk centraal bepaald beleid in alle delen van het rijk door te voeren op militair, infrastructureel, juridisch, fiscaal en monetair gebied, maar ook hier stond de keizer er niet alleen voor: procuratoren, prefecten, proconsuls, praesides en praetoren hielpen daarbij, met grote mate van zelfstandigheid, en gebonden aan de wet. Daarnaast kwamen meer ceremoniële zaken kijken omtrent de toekenning van een bepaalde status aan steden, of de goedkeuring van religieuze culten door wijding van tempels. De organisatiestructuur werd gedurende de meeste perioden van het Romeinse rijk goed gehandhaafd en er werd behendig ingespeeld op veranderingen. Maar de wijze van denken en de vrijheid van religie waren nauwelijks een staatszaak. Er bestonden perioden van tijdelijke vervolging van aanhangers van bepaalde religies, vooral wanneer deze strijdig leken met de officiële staatsreligie. Maar die laatste was zo algemeen en ongedefinieerd, en ook vaak zeer verbonden aan de persoon van de keizer, dat het deze benaming nauwelijks verdient. In Diocletianus’ tijd, het begin van de vierde eeuw, werd de christelijke cultus tijdelijk verboden, een maatregel die al vlug hersteld werd zo gauw deze keizer zijn macht had neergelegd.
Het is dan ook een anachronistisch idee om te denken dat de keizer (ik ken er althans geen) ook maar de geringste aanvechting gevoelde het doen en laten van brede lagen van het volk door beleid te controleren. Er werden stimuleringsmaatregelen voor procreatie onder Augustus afgekondigd om het bevolkingstal te stimuleren, en wettelijke beperkingen op het celibaat afgekondigd. Onder Constantijn werden deze wetten hernomen en bijgesteld in het kader van een nieuwe moraalpolitiek. Maar deze voorbeelden willen allerminst zeggen dat de keizer vanuit een centraal idee de bewegingsvrijheid van de bevolking wilde inperken, of afwijkende ideeën wilde uitbannen. De maatregelen waren in de eerste plaats praktisch en bedoeld ter bevordering van de welvaart en het welzijn in het rijk, dat bij voorkeur de grootst mogelijke omvang en bevolkingsgrootte moest bereiken. Religies werden daarbij, in tegenstelling tot lange perioden in bepaalde gebieden van het moderne Europa, in al hun variëteiten grotendeels ongemoeid gelaten. Machtsbehoud stond doorgaans voorop, en daarvoor golden de gebruikelijke middelen die op groot draagvlak onder de bevolking konden rekenen.
De heerser van het rijk werd geëerd door een overvloed aan monumenten en beelden. Monumenten in de vorm van geschriften, inscripties, triomfbogen en allerlei vormen van architectuur, en beelden in de vorm van reliëfs, sculpturen en schilderingen, of bijvoorbeeld de iconografie op munten.
In de modernere wetenschapsbeoefening is wel aangenomen dat deze beelden, op de manier van moderne communicatiemiddelen, bedoeld waren om de geesten te indoctrineren door de inzet van propaganda. Twee zaken zijn daar tegenin te brengen: in de eerste plaats worden beelden van keizers, of deze nu materieel of tekstueel (of allebei, zoals inscripties) zijn, niet alleen op gezag van de keizer gevormd, maar ook anderen kunnen hun ideeën over keizerschap presenteren, zoals een senator die een boog of beeld op eigen kosten voor de keizer neerzet, of een dichter of redeneaar die de wereldlijke heerser prijst. Die ideeën hoefden lang niet altijd overeen te komen met die van de keizer zelf (en ze zijn om die reden vaak ook moeilijk reconstrueerbaar), maar konden bij wijze van aanbeveling aan de keizer worden voorgelegd, als een aansporing de juiste invulling aan het keizerschap te geven.
Een treffend voorbeeld is Seneca, de opvoeder van de apert onbekwame keizer Nero, die hem in een geschrift De clementia prijst om zijn zachtzinnigheid: dit moet zeker niet worden gelezen als een beschrijving van het karakter van de betreffende keizer, maar als aansporing de lessen te leren die in het traktaat worden voorgehouden. Een vorstenspiegel kortom, en geen voorbeeld van keizerlijke propaganda.
In de tweede plaats: voor zover er vanuit de keizer of zijn hof een idee gecommuniceerd werd, had deze betrekking op de genoemde welvaart en de omvang en duur van het rijk, of het bereiken van consensus, maar niet op de wijze van denken van het volk. Indoctrinatie en propaganda zijn door gebeurtenissen in de recentere geschiedenis geprojecteerd op een verleden waarin dit nauwelijks relevante begrippen zijn. Natuurlijk zijn er gemeenschappelijke elementen aan te wijzen in de werking van rijksgerelateerde communicatie in verschillende perioden, maar juist om die reden is het riskant om mechanismen van de ene periode van toepassing te verklaren op de andere. De oudheid lijkt in weinig op het heden, in weerwil van al te frequente pogingen het verleden te laten lijken op de wereld van vandaag. De verschillen zijn oneindig veel groter, en in zekere zin interessanter, omdat de bestudering daarvan vaak verkeerde beelden en ideeën, door aannames uit een recenter verleden gevormd en ingesleten, kan weerleggen. De behoefte om het verleden te vormen naar de beelden van vandaag is begrijpelijk, maar historisch riskant.
Terug naar de oudheid. Vormen van toenmalige communicatie, of het nu van de keizer naar het volk of andersom is, of van de senaat naar de keizer en vice versa, ofwel tussen verschillende bevolkingsgroepen in een regio of tussen verschillende delen van het rijk, hebben altijd hun unieke elementen, maar delen gemeenschappelijke noemers. Deze gemeenschappelijke noemers, waarvan er in het onderhavige vele aan de orde zullen komen, vormen een gedeelde cultuur, waaraan verschillende personen en groepen in verschillende perioden deelhebben. Van die gedeelde cultuur wordt in het onderstaande betoog uitgegaan, en er wordt per geval bekeken – voor zover dat al is na te gaan – wiens stem precies wordt gehoord en welke boodschap wordt uitgedragen (in wetenschappelijke termen wordt hiervoor wel het begrip agency gebruikt). In het geval van de keizer wordt er uit de gemeenschappelijke bron geput voor het behoud en de versterking van de macht. Augustus gold als voorbeeld voor Constantijn, omdat in de tijd van de eerdere een cultuur is gedefinieerd, waarop de latere kon voortbouwen, maar niet zonder de evoluerende overlevering van een drie eeuwen oude traditie. Tegelijkertijd kunnen we lang niet altijd vaststellen of het Constantijn zelf was die dat voorbeeld nam – hij werd voortgedreven door de heersende mores van zijn eigen tijd, maakte er gebruik van en zette zich ertegen af. Daarover gaat dit boek.

 

Copyright © 2016 Diederik Burgersdijk / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Spui 10, 1012 wz Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum