Leesfragment: De een na laatste dood van het meisje Capone

05 juli 2016 , door Isabel Hoving
| | |

Isabel Hovings De een na laatste dood van het meisje Capone is een van de Young Adult-Zomerboeken van Athenaeum Haarlem. Lees bij ons een fragment uit het eerste hoofdstuk.

Het jaar 2099. De zestienjarige Ewa Capone is op de vlucht. Vier jaar geleden is haar vader om het leven gekomen bij een overval, een paar maanden geleden is haar moeder vermoord en nu hebben twee gewapende mannen het op háár leven gemunt. Ze heeft geen idee waarom. Op de hielen gezeten door gevaren doorkruist ze de waanzinnige, half virtuele wereld van het eind van de eenentwintigste eeuw. Moordlustige jeugdpolitie, next-gen maffia en klungelige engelen - en dan ook nog een aanstellerig maar bloedmooi meisje op hoge hakken, dat haar leven over wil nemen. En het allerverraderlijkst: de valstrikken van de liefde.


Maar het meisje Capone geeft nooit op. Ze ziet altijd een uitweg.
Zelfs als er geen uitweg meer is.

 

Transactie

Ik zou het niet lang meer volhouden. De steek in m’n zij was een vlammende pijn en ik hijgde zo verschrikkelijk dat ik haast stikte. Ik sloeg blind rechts af, een stikdonker straatje in. Stompzinnig – er was aan beide kanten niks dan blinde muren, ik kon hier geen kant op – ik wankelde naar lucht happend verder, stapte diep in een plas, en kwam op een bredere, slecht verlichte straat uit. Ik sloeg links af. Links en rechts stonden half ingestorte bedrijfspanden.
Ik wierp een snelle blik over mijn schouder. Niks te zien. Maar ze zouden me gauw genoeg inhalen, met die sneaky warmtemeter van ze. Weglopen was alleen maar uitstel van executie. En als ik me verstopte, in deze rotbuurt waar nog geen rat rondkroop, zou ik als een glashelder sterretje op hun schermpje twinkelen. 37 graden Celsius, hiero! Warm meisjeslichaam op elf uur, pak ’r dan, pak ’r dan...
Rechtsaf. Ik zag wat verroeste loodsen, een afgebrand woonpand, ik kon me in het donker niet goed oriënteren. Lukraak holde ik een andere straat aan mijn rechterhand in. Kloterige moddertroep. Ik glibberde de straat over, zoveel mogelijk in elkaar gedoken. Maar m’n lijf deed niet wat ik wou en m’n benen trilden zo dat ik onderuitging. En terwijl ik mezelf omhoogduwde, spugend en hijgend, hoorde ik hun voetstappen.
Ik keek achter me. Ze konden elk moment om de hoek verschijnen. Ik keek naar rechts en naar links. En ineens wist ik waar ik was.
Daar was die oude fabriekshal waar onze buurman vroeger skyscooters oplapte. Ernaast de schutting met GOD IS REINHEID. Vijf panden verder doemde dat louche kerkgebouw op. Daarnaast lag het pand waar we altijd met een wee gevoel in onze maag voorbijliepen.
Ik wist waar ik was.
En het volgende moment wist ik ook dat zij, achter me, wisten waar ik was.
Het schot beukte hartverlammend luid door de nacht.
Mis!
Stommelingen... ze hadden blijkbaar niet de tijd genomen om het warmtevizier z’n werk te laten doen. Ik had nog een kans. Als ik heel, heel snel was. Steunend tegen de muur, hart in m’n keel, ploegde ik verder. Tot bij de twee dreigende panden. Grimmig leunden ze tegen elkaar.
Ik had één kans om te overleven: als ik binnen de minuut achter een van de twee deuren van deze panden kon verdwijnen.
Naast de deur van het ene pand was een onschuldig logo bevestigd: een klein rood hartje in een wit vierkant. Dat logo alleen al maakte me misselijk. Niemand die ook maar een greintje gezond verstand had zou daar naar binnen gaan. Op de andere deur was een roestend bord bevestigd. Heilige Communiteit van Troost en Liefde, stond er, afdeling Arnhem.
Iedereen wist wat dit eigenlijk was. Satanskerk, lustmoordrituelen, vrouwenhandel. Viel heel wat geld in te verdienen... voor de zogenaamde priesters dan.
Maar o, alsjeblieft, daar doken twee schaduwen op in het zwakke schijnsel van de straat, nog geen vijfhonderd meter van me vandaan... ik drukte me tegen de muur, in gloeiende paniek. Nog één kans, één kans: ik moest naar binnen, ik moest aanbellen!
Maar bij welke bel? Er waren er twee. De ene deur leidde naar een moordbordeel voor maniakken. En ik, ik was een meisje van zestien, een verrukkelijk verdwaald, door niemand gemist, blond meisje van zestien zonder familie. Maar die andere deur... o lieve heer, alles beter dan dat...
Wat moest ik doen?
Het bloed dreunde in m’n oren.
Satanskerk, of die andere deur...
Ik drukte op de bel van de Satanskerk.
Vijf seconden duren een eeuwigheid als je weet dat van rechts twee moordenaars naderen. Ik snapte niet waarom ze niet schoten. M’n hele lijf stond strak van de angst – angst voor beukend lood. Ze naderden en bij de Satanskerk gebeurde niets, geen geluid, geen licht – maar terwijl ik daar stond te klappertanden en de tijd bevroor in afwachting van de klap van de kogel, terwijl ik daar stond...
...brak links van me de hemel open.
Of de hel.
Totaal onverwacht werd daar de deur opengegooid, de modderstraat en ik werden overspoeld door onaards blauwwit licht, en twee mannen in witte jassen stapten naar buiten. Ik bedacht me geen moment. Ik dook tussen ze door, de reddende beschutting van de verlaten gang in.
Ze hielden niet eens op met praten toen ik tussen hun benen door glipte. Ze sloegen gewoon de deur achter zich dicht. Een galmende doodsklap. En ik was binnen.
Alleen.
Ik bleef staan, knipperend tegen het licht. M’n borstkas zwoegde op en neer als bij een vis op het droge. Alles bonkte en hijgde en dreunde. Ik leunde tegen de muur; toen zakten m’n benen onder me uit. Even was ik niks meer dan een aangeschoten beest.
Even maar. Toen snerpte onwezenlijk hard een zoemer door de gang. Wat een verrekte rotzakken! Als ik pech had drukte er daarbinnen iemand op een deuropener en zou ik binnen tien seconden alsnog dood zijn!
Ik duwde mezelf overeind en gooide m’n trillende lijf verder de gang in. M’n beschermengel moest me nog even bijstaan, alsjeblieft... Er was een zwiepende, stalen tussendeur in die gang die eindeloos ver door leek te gaan, en toen nog één. Toen stond ik amechtig in een vierkante betegelde ruimte met stalen banken, flakkerende schermen aan de muur, en een balie aan de rechterkant. Achter het kogelvrije glas van die balie zat een meid. Een jaar of tien ouder dan ik.
Ik zou de situatie kunnen uitleggen, dacht ik. Ik zou stotterend, hijgend kunnen vragen of ik hier kon blijven tot het gevaar voor bij was. Maar toen ik die meid naar me zag kijken, met d’r kouwe vissenogen, wist ik dat mijn verhaal geen indruk zou maken. Wat er daarbuiten aan de hand was, dat interesseerde hier niemand. Ik was binnen. En zoals iedereen wist, in de stad: binnen is binnen.
Binnen, in hun klauwen.
‘Kan ik u helpen?’
Op dat moment hoorde ik geluid in de gang. Een buitendeur werd zwaar dichtgegooid.
‘O ja, alstublieft. Ik...’
‘Heeft u een afspraak?’
Ze keek fronsend op een scherm.
‘Nee... ik... kom voor... een intakegesprek.’
Rustig blijven, asjeblieft! M’n achtervolgers zouden hierbinnen toch niet durven schieten? Ik ving de blik van de baliemeid op. Ze gluurde me streng aan. ‘Bent u alleen? Zonder uw ouders?’
‘Heb ik niet.’
Ze lachte. Zo’n naar, superieur lachje. Ik veegde m’n bloederige modderhand nahijgend af aan m’n broek, greep naar de binnenzak van m’n natte jack en haalde er m’n legitimatie uit. Ik zag nog net dat ik de verkeerde te pakken had – het pasje waarop staat dat ik heus, echt waar, nog lang geen zestien ben –, propte hem terug en wrong de goeie naar buiten. Achttien jaar. Veilig fiks achttien jaar, geboren op 20 mei 2079. ‘Heb ik ook niet meer nodig.’
Ze keek naar m’n pasje, keek naar mij, op een buitengewoon geringschattende manier, maar ze vroeg me niet m’n iris te laten scannen, ze vroeg geen spuug. Ze schoof een slapscreen door een opening in het glas. ‘U weet hoe de procedure in z’n werk gaat?’
‘Nee, maar ik...’
‘Lees even rustig door. U kunt daaronder tekenen. Lees goed. Als u eenmaal hebt getekend, is uw toestemming definitief.’
Ik pakte het screen in m’n trillende handen. Al m’n antennes waren gericht op de gang achter me. Ik loerde om me heen, zag de bleekwitgeschilderde deur aan de overkant van de wachtkamer, die toegang zou geven tot het binnenste binnenste van dit bedrijf. Giving: the Joy of Life stond erboven. Wat zou er gebeuren als ik daardoorheen rende? Binnen is binnen, dacht ik, daar zou zich niemand meer om mijn zielige verhaal bekommeren. Ik dacht aan de vlijmscherpe messen daar, de borrelende apparaten, de koude metalen tafels met klemmen voor polsen en enkels.
Het formulier voor me was bezaaid met krioelende, piepkleine symbooltjes en lettertjes. Nu was lezen nooit m’n sterkste punt geweest, en als je hele wezen in de hoogste staat van alarm is, wordt lezen helemaal een onmogelijke opgave. ‘Donatie’, las ik, ‘tong, ogen, hersenen’, met vierkantjes ervoor die ik blijkbaar aan moest kruisen of niet, ‘Gastvrouw/heer, 1/2/3/4/5/6 uren/dagen’ – en op dat moment ging heel langzaam de deur naar de wachtkamer open.
Ik bevroor, het screen in de hand. Balietut zette haar automatische glimlach op. Twee mannen kwamen binnen. In lange zwarte jassen. Maar alsof het ene het andere in werking zette, gebeurde er nog iets anders: de bleekwitte deur tegenover me opende zich en drie in rood leer verpakte kerels met helmen en een stevig automatisch wapen stapten erdoor en kwamen naast me staan.
Mijn belagers staken daar minnetjes bij af. Maar hun HK was nog even dodelijk als vijf minuten geleden, en de grootste van de twee, een man met een rood opgeblazen gezicht, hield die precies op mij gericht.
Wapen neer,’ zei een van mijn roodleren beschermengelen.
Het balietutje stond op. ‘Hij deed het niet!’ piepte ze. ‘De wapendetector!
Hij deed het alweer niet!’ Maar niemand schonk haar enige aandacht.
De tweede achtervolger, een klein, venijnig type, wees naar me. ‘Dat meisje,’ zei hij. ‘Ze is hier tegen de wens van haar ouders.’
‘We komen haar terughalen,’ zei het rode hoofd.
Ik haalde diep adem. ‘Ze liegen,’ zei ik. ‘Ik ken ze niet eens!’ ‘Ze is m’n nichtje,’ zei het rode hoofd. ‘Ewa. Lastig kind.’
‘Ze is minderjarig,’ zei de venijnige. ‘Puber, hè. Kom Ewa, we gaan. Naar huis. Je papa en mama zijn erg ongerust.’
‘Ze liegen,’ zei ik. ‘Ik ben achttien!’
‘Ze heeft niks getekend,’ zei het rode hoofd. ‘Als u haar met ons naar huis laat gaan, dan gaan we zonder problemen weg.’
Er viel een stilte. De bewakers keken het baliemeisje aan, dat achter haar kogelvrije glas bleekjes knikte. ‘Ja... ze heeft nog niet getekend. En als ze nog geen achttien is... ze had wel een pasje, maar... het klopt dat ze Ewa heet. Ewa Capone.’
‘Ze heeft niet getekend,’ zei de venijnige. ‘Was ze ook nooit van plan. Tuurlijk niet.’
‘Tuurlijk niet,’ echode die met het rode hoofd. ‘Ze is niet gek.’ De bewakers lieten hun wapens een paar centimeter zakken. Op het gezicht van het venijnige type begon zich een grijns af te tekenen. Hij strekte zijn lege linkerhand uit, die hand waarin hij geen wapen droeg, en zei: ‘Ewa, meisje... ’
Ik klapte het formulier op de balie, drukte razendsnel mijn pasje op het ID-vak, tikte lukraak wat lege hokjes aan, en dreunde drie van mijn vingertoppen op de strook onderaan. ‘Ik heb wel getekend,’ zei ik, en ik hield het formulier omhoog.

Binnen

De gang achter de bleekwitte deur blakerde in koppijnlicht. Ik verwachtte langs allerlei cellen geleid te worden waaruit gegil of doodsgerochel te horen zou zijn, maar het was overal doodstil. Eng stil. De man die voor me uit liep zag er in zijn witte jas ook al niet geruststellend uit. Ik heb geen goede ervaring met mannen in witte jassen. Niemand die ik ken heeft goede ervaringen met mannen in witte jassen.
‘Hierin.’
Een klein, kaal kantoortje. Geen behandelbank, geen klemmen, geen injectiespuiten te bekennen. Nog niet. Ik ging op de plastic stoel bij het bureau zitten. Mijn begeleider sloot de deur zorgvuldig af en zette zich tegenover me neer. Hij legde m’n getekende formulier voor zich neer en plaatste er een harige hand op. ‘Wat we eerst gaan doen, is een algemene medische controle. Als alles in orde blijkt, dan kunnen we meteen verder met de rest van de procedure. Heeft u nachtgoed bij zich? Toiletspullen?’
Ik schudde m’n hoofd. Ik moest er wel erg belazerd uitgezien hebben in m’n kapotte kleren die onder de modder zaten, want hij keek me meewarig aan. ‘U weet toch dat u niet meer naar huis gaat? U begrijpt wat er gebeuren gaat? Bent u psychisch in orde?’
Nee, dokter, ik was psychisch helemaal niet in orde. Als hij in mijn plaats was geweest, zou hij psychisch ook niet in orde zijn.
Hij zuchtte. ‘Als alles goed gaat kunnen we morgen verder met de tweede fase, en dan kunnen we eventueel wat benodigdheden voor u regelen. Als het niet goed gaat, wat we natuurlijk niet hopen...’ Hij wierp een blik op het formulier. ‘Waar kunnen we het geld dan storten? U heeft niets aangegeven.’
‘Dan houdt u het maar.’
Hij stond somber op. ‘Als u even wacht. De intake-arts komt u zo halen.’ Hij verdween, met mijn formulier in de hand, door een binnendeur. Het werd doodstil. Ik hoorde alleen het zoemen van de verlichting, en het tikken van de verwarmingsbuizen.
Giving: the Duty of the Living stond boven de binnendeur.
Ik leunde voorover. Legde m’n hoofd en armen op het bureaublad. Soms vielen de dingen mee... ik was vandaag aan de dood ontsnapt, dat was toch een meevaller. En soms viel het tegen. Dat ze mijn schuilhuis hadden ontdekt, dat was een tegenvaller. En dat ik straks gemarteld ging worden en stukje bij beetje uit elkaar gehaald, dat was ook een tegenvaller.
Ze gebruikten hier geen verdoving. Zeiden ze. Dat was te duur. Tijd voor een meevaller, dus, misschien?
Ik probeerde geluiden van de andere kant van de deur op te vangen. En toen dacht ik aan m’n hond. En toen pas, voor het eerst die dag, sprongen de tranen me in de ogen. Mazzie! Het was zo’n stom, jong beessie, doodsbenauwd voor kabaal, hij zou toch niet weggerend zijn, die levensgevaarlijke straat op? Ik herinnerde me niet meer waar hij precies heen was gevlucht toen die kerels de deur van ons schuilhuis open ploften en om zich heen begonnen te schieten. Het was voor ons allebei een volslagen verrassing. Hij had net op z’n rug op m’n schoot gelegen, Mazzie, met zijn achterpootjes trappend naar mijn kietelvingers, z’n bolle puppybuik omhoog. Hij was van mijn schoot af gedonderd en weggevlogen, z’n staartje tussen z’n poten, midden door die kogelregen heen. Weg, weg.
Niet panikeren nou. Ik had geen kermende hondenjank ge hoord. Hij kon niet geraakt zijn... Ze zouden toch niet op een hónd schieten?
Maz, stom bang hondenjochie, paniekschopper, m’n maat. Hij en ik: de enige overlevenden van de familie. Ik was de enige die hij had. De enige die ervoor kon zorgen dat hij niet in een pan zou eindigen. Zoals alle andere honden en katten in de buurt.
Wat er ook gebeurde, ik moest terug. Ik moest Mazzie uit de pan redden.
De binnendeur ging open en ik schoot omhoog. Een klein, ouwelijk vrouwtje met grijs opgestoken haar en een zwaar omrande bril kwam binnen, een slapscreen in haar hand. Ze stak haar hand naar me uit, haar blik strak op het schermpje gericht. ‘Ewa... Ewa Capone, niet? Goeienavond. Ik ben de intake-arts. Wilt u me volgen?’ ‘Ik... ik wil niet,’ zei ik. ‘Ik heb alleen getekend omdat ik anders doodgeschoten zou worden.’
‘Mensen hebben veel redenen om zich aan te bieden,’ zei de arts met een geruststellende, warme stem. ‘Meestal gaat het om geld. Soms is het om aan een akelig lot te ontkomen.’ Ze ging me voor, een betegelde ruimte in waar wél een behandelbank stond. Overal piepende apparatuur. Ergens functioneerde er nog een generator voor honderd procent. ‘Gaat u liggen.’
‘Ik wilde me alleen verstoppen,’ zei ik. ‘Ik wil nu graag weer weg.’
‘U kunt misschien het beste uw jack uittrekken.’ Ze klonk alweer zo geruststellend en warm.
‘Het is een misverstand! U kunt toch niet zomaar iemand tegen zijn zin opensnijden?’
Ze tuurde op het dossier. ‘Ik zie hier anders uw autorisatie.’
‘Dat zeg ik toch? Ik had geen keus! Anders was ik neergeschoten. Alstublieft, ik ben nog niet eens achttien. M’n vingerafdrukken zijn niet eens rechtsgeldig!’ Ik draaide me om, stapte naar de deur en merkte dat die automatisch vergrendeld was. Ik begon alweer te trillen.
‘U moet me laten gaan! Ze deed niet eens een spuugcheck! M’n legitimatie is vals!’
Ze drukte op een knopje. De witgejaste vent van even daarvoor kwam binnen.
‘Even assistentie,’ zei de arts met haar geruststellend warme stem.

Het duurde al met al maar een minuut of tien. En ze hadden me nauwelijks pijn gedaan. Alleen die injectienaalden. Ik staarde naar het plafond. Gaatjes. Ik begon de lange rij gaatjes te tellen, vanaf de muur tot aan de lichtbak boven mijn hoofd. Kwam steeds niet verder dan acht.
Acht... Mazzie was 8 april geboren. Ik wist het nog. Bij de buren. Klein bolletje fluweel met een nat neusje. Hij had toen al van die grote, hoopvolle oogjes. De buurvrouw had gezegd, die is voor jou. Anders zit je daar ook maar in je eentje in dat trieste schuilhuis, zo’n meissie alleen... nou dat je moeder ook nog dood is, arm schaap...
Zouden ze de buurvrouw ook hebben doodgeschoten? Er rustte een vloek op ons, het kon niet anders. Eerst was m’n vader tijdens een overval doodgeschoten, vier jaar geleden, en toen, drie maanden geleden, moesten inbrekers ook mijn lieve moeder vermoorden. En waarvoor? Voor dat zootje ouwe kleren dat ze repareerde en verkocht, in de puinhoop die deze wereld is?
Het was zo verschrikkelijk gemeen. Pech, rotpech, had m’n moeder me met rode ogen gezegd, na de dood van m’n vader. Verkeerde plek, verkeerde tijd – het kan iedereen overkomen – Arnhem is levensgevaarlijk – en toen hadden we ons in ons schuilhuis opgesloten. Dat ik ’m om de haverklap smeerde om naar m’n vrienden te gaan merkte ze niet eens.
Ze was alleen geweest toen ze kwamen. Dat was het ergste misschien... dat ik haar in de steek had gelaten. Bah, ik begon alweer te janken. Kon m’n ogen niet eens afvegen, m’n handen waren lam... ik begon maar weer de gaatjes in het plafond te tellen.
Volgens mij... volgens mij gebruikten ze hier wel verdoving... Of wat was dat dan dat ik zo suf was...
Zoveel bloed hadden ze niet afgenomen.
Acht...
Ik werd wakker van stemmen.
‘En wat hebben we daar dan aan? Dat levert vierduizend minder op!’
‘Maar het is wel de zekerste optie. Gun is buitengewoon traag met betalen!’
‘Ze is perféct voor Gun!’
‘Ze is ook perfect voor Gastvrouw, Donatie en VitaLift! Gun moet niet denken dat hij voorrang krijgt! Vito betaalt veel beter. Hoe vaak krijgen we hier een gezonde zestienjarige binnen? Ze zou het als Gastvrouw wel een máánd kunnen uithouden!’
Ik ging overeind zitten. Betastte m’n zij, m’n buik, m’n borst. Alles was er nog. Ze hadden nog niks met me gedaan. Niks uit me gehaald, niks in me gestopt.
Ik dacht, nou heel stilletjes van die bank af glibberen. Deur proberen (Hospitality: The Greatest Gift). Kastdeur misschien, plafondplaten loswrikken...
Maar wat ze wel hadden gedaan, was mijn enkels aan de bank vastklikken.
De ruziestemmen verwijderden zich. Ik begon weer gaatjes te tellen. Bij vierhonderdzevenennegentig kwam de kleine vrouw terug. ‘Sorry,’ zei ze (met die geruststellende, warme stem), ‘het duurde eventjes. Kom, ik wil de mogelijkheden even met u doornemen.’
Ze leunde tegen de behandelbank. ‘U bent kerngezond. Gefeliciteerd. Afgezien van de te verwachten onvruchtbaarheid, hoge toxische- en plastic-niveaus en enkele genetische bijzonderheden zijn er alleen wat psychische problemen. Wat trauma’s, flinke angststoornissen. Dat betekent dat we u twee opties willen voorleggen.’
‘Opties?’
Dit keer keek ze recht in mijn gezicht. Ze glimlachte. ‘Natuurlijk,’ zei ze, met haar geruststellende, warme, o zo geruststellende, warme stem. ‘We zijn een bemiddelingsbureau voor giften. En natuurlijk heeft u zeggenschap over de bestemming van uw gift!’
Ik snapte niets van wat ze zei. Mijn hoofd was een wattenbaal.
Zonder op mijn reactie te wachten ging ze door. Heel gerust stellend en warm zei ze dat ik Gastvrouw kon worden. Zeven dagen brachten dertigduizend euza op. Daarna had ik zeker nog een levensverwachting van tien tot vijftien jaar, met mijn sterke gestel. Ik kon ook opruimster worden, in dienst van een internationaal bedrijf. Simpel opruim- en schoonmaakwerk. De arbeidsvoorwaarden waren heel goed. Honderdtienduizend eenmalig, kost en inwoning. De huidige manager, ingenieur Gun, was buitengewoon bekwaam. De eerste werkkracht die ze drie jaar geleden bemiddeld hadden, was nu nog steeds kerngezond.
‘Ik wil geen van beide,’ zei ik. ‘Ik...’
‘U bent fase één allang gepasseerd,’ zei ze (o zo geruststellend en warm). ‘Ik wilde u eigenlijk iets interessants voorstellen. U bent, behalve die psychische bezwaren, buitengewoon vitaal. Dat moet u kapitaliseren. Ik heb een heel gek idee. Wordt u nou eerst eens een paar uurtjes Gastvrouw!’
‘O nee. Nee.’
Heb je wel eens iemand gezien die Gastvrouw of Gastheer is? Heb je wel eens gezien hoe het eruitziet als een kakkerlakachtig monster zich van binnenuit door een wang naar buiten probeert te vreten?
‘Waarom niet? Dat levert u zo meteen vijfduizend euza op. Nee, luistert u nou eens. Wat kan u gebeuren? Uw Gast tast geen vitale organen aan!’
‘Dat doen ze wel!’
‘Welnee! Behalve als een Gastpersoon zich niet bijtijds laat controleren en hij de Gast te ver laat uitgroeien. Wat we doen, is dat we voor heel korte tijd een volkomen gecontroleerd digitaal organisme bij u inbrengen, niet groter dan een millimeter in omtrek. We gaan de Gast zo programmeren dat hij uw angststoornissen wegvreet. Dat zal u buitengewoon van pas komen als u als opruimster gaat werken.’
‘Nee. Ik denk er niet aan!’
‘Ons voordeel is dat wij uw angsten weer bij een andere klant kunnen inbrengen – er is enorm veel vraag naar angst. U bent dus meteen ook Donateur. U ontvangt zeshonderd extra. En daarna zorgen wíj voor uw vervoer naar het opruimbedrijf.’ Ze knipoog de. ‘Waarmee meteen ook uw problemen in deze stad zijn opgelost. Fantastisch idee, niet? 115.600 euza per direct! Dat maar doen dan?’
Ze deed een paar stappen opzij en tikte een paar toetsen in.
En met haar geruzzzztellend warme geruzzzzzt warme stem legde ze me uit waar ik nu werd heen gebracht –
wanneer de volgende fase van de behandeling –
wanneer het geld en –
dat ik best spullen van huis kon laten ophalen
dat mijn hond... wat? Hond?

Onzin! Hoezo hond?

Hé, rustig aan! Wat was dat dan met die hond?
KALM AAN!
Akkoord, die hond, daar kon voor gezorgd, maar
nee, niet meteen nu, later
en als ik nou niet meewerkte KALM AAN
dat het nu allang te laat was om HÉ
dat ik niks won met agressie

en DRUKKNOP en ASSISTENTIE
en ik (gillend): IK WIL MAZZIEIEIE
en haar grzzzz w grrrr stem en injectiespuiuii

IK WIL HIER WEG

 

© 2015 Isabel Hoving

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum