Leesfragment: De achterkant van de zon

10 januari 2016 , door Maurits de Bruijn
| |

13 januari verschijnt Maurits de Bruijns De achterkant van de zon. Wij publiceren voor. 

Soufjan zit in de auto tijdens een nachtelijke rit door de woestijn van Marokko. Op de achterbank ligt een baby met fijn, blond haar, die hij Mariah Carey noemt. De twaalfjarige Soufjan weet niet hoe het meisje daar gekomen is en probeert zo goed mogelijk voor haar te zorgen. Wanneer Mariah jaren later op zoek gaat naar haar Nederlandse familie, moet ook Soufjan zijn leven herijken.

Als haar doodgewaande kleindochter plotseling op de stoep staat, weet Sonja niet wat ze moet geloven. Het is duidelijk dat het laatste deel van haar leven heel anders zal verlopen dan zij heeft voorzien.
De achterkant van de zon is een indrukwekkende, fijnzinnige roman over afkomst, identiteit, familie en de mogelijkheid van een nieuw begin.

 

2011

Mijn moeder drinkt van de muntthee. ‘Dit is zuur. Hoort het zuur te smaken?’ Met een gezicht vol afkeuring zet ze het glas op tafel.
‘Geef maar, ik haal wel iets anders.’
‘Laat me eerst mijn verhaal vertellen.’ Alsof dit niet het verhaal is dat ze me altijd heeft verteld.
Ik heb zo veel herinneringen aan de keren dat mijn moeder me het verhaal van Mariah vertelde, dat het een deel van mij is geworden. Als kind dacht ik, terwijl mijn moeder over de woestijn sprak en over het baby’tje dat ze daar redde: zo is het in ieder geval niet gegaan. Dit kan het niet zijn. Maar herkenning geeft een verhaal waarheid, heeft de leugen diep in mij verankerd.
Mijn moeder vertelt het verhaal als was het een vertelling uit de Koran, vol terugkerende elementen die de verzen diep in het bewustzijn van de toehoorders moeten nestelen. Ze gebruikt een herhaling die doeltreffend is, het verhaal heeft zo vaak op een punt in mijn brein getold, dat het erin is gebrand.
Mijn moeder knijpt haar ogen samen in een poging meer tranen over haar wangen te laten rollen. Buiten raast een ambulance voorbij. ‘Ze lag onder een doek die haar moeder hier moet hebben gekocht. Bij ons in het dorp, of in een van de andere dorpen rond de woestijn. Een blauwe, traditionele doek. Ze lag heel stil. Ze had al haar krachten gespaard. Je vader skiede met de auto over het zand op zoek naar een Amerikaans stel dat de woestijn in was gelopen. Zonder gids of kameel. Zo samen. We waren gebeld, of we konden kijken of die Amerikanen het nog uithielden. Op de achterbank had je vader water en brood gelegd. We reden naar de plek waar ze ongeveer moesten zijn, maar vonden hen niet. Ken je dat beeld nog van het skelet van een ezel, zoals dat verloren in de woestijn kan liggen? Het gaat zo snel daar.’
Mijn moeder was die dag niet in de woestijn, dat weet ik zeker. Dat is iets wat mannen alleen doen. Dit moet het verhaal zijn dat mijn vader haar heeft verteld, een verhaal dat ze zich heeft toegeëigend en sindsdien navertelt.
‘Wat wilden die mensen bewijzen? Het lot tarten? Die mensen heb je. Ze zoeken het extreme op, omdat ze zich in het Westen dood vervelen. Het zal wel ingewikkelder liggen, maar je hoeft me niet te onderbreken. Dit vind ik ervan. Kit heette die vrouw. Ik vond dat zo’n rare naam. Heb jij ooit van de naam Kit gehoord?’
‘Nee, mam.’
‘Die Amerikanen hebben we nooit gevonden. Ik denk dat het niet klopte. Dat je vader de namen verkeerd heeft verstaan. Het waren geen Amerikanen, dat weet ik zeker.
Twee hompen die veel groter leken dan mensen, allebei op hun rechterzij in het zand. We durfden de auto niet uit. Over een van de hopen lag een dunne jas, het hoofd was bedekt in een laatste poging het tegen de zon te beschermen. Het moest de vrouw zijn. Alles was bedekt met een fijn laagje zand. De man had een korte broek aan, kun je het geloven? Een korte broek met zakken aan de zijkant. Ik dacht zijn ribben door zijn shirt te kunnen zien. Er liep een vogeltje over zijn hoofd. Je vader en ik konden niets anders doen dan naar dat vogeltje kijken.’
De details veranderen. Soms is het een vogel, een andere keer een scarabee. In sommige versies draagt de man een korte broek, in andere varianten heeft de moeder een bloemetjesjurk aan. Het maakt niet uit welke details, maar dat ze details vertelt. Dat geeft het verhaal geloofwaardigheid. Mijn moeder heeft de toon door de jaren heen geperfectioneerd, de tranen die uit haar met kohl omrande ogen stromen, de hevig aangezette woorden, alles op precies de juiste momenten. Hier zit een fantastische actrice, wier act al zeventien jaar duurt.
‘Ik was zo blij dat we jullie thuis hadden gelaten. Je vader en ik zeiden niets tegen elkaar. Hij legde zijn hand op de hendel van het portier. Weet je dat een deel van me wilde doorrijden? Alsof we niets hadden gezien? Toen ik het portier van je vader open hoorde gaan, wist ik dat we iets tegemoet traden waar we niet meer van weg konden lopen.’
Ik zou mijn moeder uit haar verhaal en in de realiteit willen brengen. Ik zou mezelf tegen haar aan willen drukken en de waarheid uit haar persen zoals je het sap uit een vrucht haalt. Maar zij is sterker dan ik. Voordat ik geboren was, voordat ik deel uitmaakte van haar wereld, had zij alle regels al bepaald. Ze kan me dus keer op keer een verhaal vertellen waar niets van waar is, en toch stop ik haar niet.
‘Zodra ik naast de auto stond, zag ik het patroon van de jurk van de vrouw, ruitjes die door de wind tot leven werden geblazen. Je vader en ik zeiden niets tegen elkaar, er was iets gaande dat we niet wilden verstoren. Maar dat was precies wat zij hadden gedaan. Onze wereld verstoord. Er met grote stappen in gelopen, zonder zich aan de regels te houden. En dan dragen ze zo’n jurk, je kent ze wel.
Ik zag een sjaal onder de arm van de moeder liggen en als in een flits de baby daaronder. Zoals je op het moment dat de telefoon overgaat weet wie er belt. Ik stapte tussen de lijven van de man en de vrouw, twee aangespoelde vissen. Ze waren overduidelijk dood, maar op hun gezichten was nog emotie te lezen. Waanzin, verbazing,er had een strijd gewoed op die grijze gezichten. Alle kleur was eruit verdwenen, alle vocht opgedroogd.
De blauwe sjaal was tussen de magere armen van de moeder geklemd. Toen ik dichterbij kwam wist ik het zeker, ik zag een klein baby’tje dat niet langer van iemand was. Ik raapte de sjaal op en het hoopje dat eronder lag. Haar lippen zaten vol kloofjes en haar gesloten ogen lagen diep, ik dacht dat ze steeds verder weg zouden vallen. Niet dat ze haar ogen opendeed. Ze bewoog niet, maar ik wist dat ze kon bewegen. Het baby’tje lag zo zwaar in mijn handen. Ze waren al bezig fossielen te worden, maar toen het kindje in mijn vinger kneep, schrok ik niet. Je vader zei: ze is net als de woestijn, ze lijkt dood maar is in leven. Malika begon te huilen, maar haar tranen waren op, ze had geen vocht meer.
Haar vader en moeder waren in staat geweest haar te redden, al zouden ze dat nooit weten. Dat maakte me zo verdrietig. In de zon kleurde haar huid zo onverbiddelijk wit, zo blank als een vel papier. Er was niets, geen paspoort, geen portemonnee. Misschien hadden ze hun spullen op hun hotelkamer of ergens anders achtergelaten, daar zijn we nooit achter gekomen. Het enige wat we weten is dat het Europeanen waren.’ Mijn moeder zit constant aan haar gezicht alsof ze zichzelf ervan moet overtuigen dat het er nog is. Ze zucht en neemt nog een slok van de muntthee die wordt opgevolgd door een misprijzende blik in haar ogen.
‘En nu wil ze per se naar die Europeanen terug. Ze wantrouwt alles wat ik zeg. Zeker sinds jij weg bent. Hebben we haar dan helemaal niets geleerd? Denkt ze echt alleen maar aan zichzelf? Wat moeten de mensen in het dorp wel niet denken als ze er zomaar vandoor gaat?’
Ik kan me een tijd herinneren waarin niemand in het dorp mocht weten van Mariahs bestaan. Nu mag niemand weten van haar vertrek.
‘Mensen raken elkaar niet meer aan. We raken steeds meer van elkaar verwijderd. Dat is waar de wereld naartoe gaat.’ De tranen lopen nu in stroompjes door de groeven van haar oude huid.
‘Had je het gevoel dat je het goede deed?’
Ze kijkt me aan met ogen die mij voor het eerst als een volwassene zien. Ik voel een vreemd soort trots. Het is de eerste keer in lange tijd dat ik haar een vraag stel. Hoe langer je iemand kent, des te moeilijker het is om diegene te bevragen. ‘Het leven komt niet met zulk soort privileges.’ Ze laat haar kin zakken en verbergt haar ogen achter haar handen, alsof haar tranen op straat worden gehuild en ik een voorbijganger ben. ‘Je vader is niet alleen jouw vader. Hij zorgde voor de mensen in de woestijn. Zo hebben we het altijd gedaan. De problemen van de woestijn waren de onze. Ik kan er niet tegen als je me aanvalt. Daar ben ik te oud voor geworden.’ Ze laat haar hoofd in haar handen vallen en blaast haar longen leeg. ‘Ik heb al voor de terugreis betaald. Kom met me mee naar huis, vertel haar te blijven en daarna ben je vrij om te doen wat je wilt.’
‘Ik kom wel, maar niet nu.’
‘Alsjeblieft. Doe het voor je moeder.’
‘Ik wil met haar praten, maar ik kan niet met je meegaan. Het hotel kan niet zomaar zonder me.’
Als ik mijn telefoon niet beantwoord, belt de receptioniste van het hotel een andere chauffeur, de auto kan dagenlang onaangeraakt op het veldje blijven staan zonder dat iemand er last van heeft. Mijn leven kan makkelijk zonder mij, maar ik wil niet toegeven aan mijn moeder. ‘Ik zal haar bellen, oké? Ik zal haar bellen.’
‘Is het goed als je oude moeder even een dutje gaat doen in je slaapkamer? De jongen die me bracht rijdt aan het einde van de middag weer terug.’
‘Natuurlijk mag dat, mama,’ zei ik, opgelucht dat ze niet lang zal blijven. ‘Ik maak het bed even klaar.’
‘Nee, dat is niet nodig. Het is allemaal al veel chiquer dan ik gewend ben.’ Het toiletpapier van vanochtend. Als ik geluk heb, is het achter het bed gevallen, of eronder. Misschien denkt ze er niets van. Gewoon een verstopte neus. Waarom maak ik me er druk om? Deze vrouw heeft me opgevoed, alles waar ik me voor zou kunnen schamen heeft ze al eens gezien.
Ze sluit de deur met een harde klap achter zich dicht. Einde scène. Ik denk aan de Franse jongen en het voorzichtige, trage gebaar waarmee hij het portier van mijn taxi sloot. In de kamer zal mijn moeder haar hoofddoek afdoen. Het gewaad laat ze aan. De kussens zal ze opzij leggen, het raam sluiten. Ze zal zonder moeite in een diepe slaap vallen en uit de kamer verdwijnen.
Ik zit als verlamd op de bank en probeer te bedenken wat ik normaal gesproken op dit moment zou doen. Tv-kijken. Iets eten. Ik kan me nu niet voorstellen dat ik me zelfs maar zou bewegen.
Ik probeer haar aanwezigheid te vergeten. De deur is dicht, ze slaapt, ik hoef niets te laten. Ik ga zitten op de kussens die de lichaamswarmte van mijn moeder in zich bergen. Zou het haar nog moeite kosten om te liegen?
Ik zie een lange haar op de lichte plavuizen liggen. Een haar op de vloer en een grote tas in dit verder smetteloze huis. De haar zegt: ze is er wel. Ze is er wel degelijk en ze gaat nooit meer weg.
Dit houdt niet op tenzij ik wegga. Samen met Mariah, haar haren in een wind die uit een windmachine lijkt te komen, een zonsondergang die net op tijd aanbreekt, en een passende soundtrack op de achtergrond. Een dialoog zal niet nodig zijn, we zullen alles zeggen door weg te gaan. Onze levens zijn niet mislukt, er is alleen iets fout gegaan wat we zullen rechtzetten door af te reizen naar de plek waar we horen.

 

© Maurits de Bruijn 2016

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum