Leesfragment: Het Amsterdamse beestenboek

| | | | |

Deze maand verschijnt Het Amsterdamse beestenboek geschreven door Anneke Blokker, Auke Brouwer, Remco Daalder en Geert Timmermans. Hier is alvast een voorpublicatie. 'Meerkoeten eten in Amsterdam uit de hand – buiten de stad laten ze dat wel uit hun hoofd. Herrie van af en aan rijdende vrachtauto’s kan de rugstreeppad niets schelen, als er maar zand is en een ondiepe poel dan komt hij wel. De scholekster, die het in de weidegebieden moeilijk heeft, is op grinddaken gaan broeden. Zelfs zeehonden, die lang afwezig zijn geweest, duiken weer op in het IJ.'

In Amsterdam zitten werkelijk overal dieren, al zie je ze niet direct. Als je eenmaal weet op welke plekken je moet zoeken en waar je op moet letten, ontdek je een ongekend dierenuniversum. De stadsecologen wijzen in deze dierengids de weg.

Vind je een drol met bovenop een soort schroefvorm? Dan is er beslist een vos langs geweest. Is Rokjesdag in aantocht? Dan kun je er zeker van zijn dat de ringslang uit zijn winterschuilplaats tevoorschijn komt. En als dan die zonnige dagen aanbreken, kun je vaak ook de roodwangschildpad zien zonnebaden op een boomstam in het water. Je hoeft dus niet ver te reizen om op safari te gaan. Wist je bijvoorbeeld dat de slechtvalk wel 340 km/u kan halen en daarmee het snelste dier ter aarde is!

Remco Daalder is stadsecoloog bij de gemeente Amsterdam. Hij schreef eerder Stadse beesten, Natuurlijk Amsterdam en De gierzwaluw [leesfragment], waarvoor hij de Jan Wolkersprijs 2014 heeft gewonnen. Het Amsterdamse Beestenboek schrijft hij samen met Geert Timmermans, Anneke Blokker en Auke Brouwer. 

 

Elke stad krijgt de beesten die hij verdient

Amsterdam heeft heel veel beesten. Loop je huis uit en je komt dieren tegen, waar je ook woont in de stad. In het water zwemmen meerkoeten, futen en eenden. Op de grasvelden lopen konijnen en meeuwen. Langs de grachten hoor je cicades, in de lucht boven het centrum vliegen gierzwaluwen. Op IJburg kun je ringslangen zien en in Slotervaart lepelaars en vossen.
Amsterdam heeft al die beesten te danken aan zijn bijzondere ligging. Maar ook aan de inspanningen van generaties stedelingen. En ook aan de dieren zelf, aan wie niets opportunistisch vreemd is.

Allereerst die ligging. Amsterdam ligt ingeklemd tussen de Noordzee, het IJsselmeer, de weilanden van Waterland en het Vechtplassengebied. Allemaal natuurrijke gebieden, allemaal gebieden waar veel beesten voorkomen. Beesten die voortdurend op zoek zijn naar nieuw leefgebied en tijdens die zoektocht ook in de stad terechtkomen. Soms per ongeluk, zoals de haringen en zalmen, die vanuit de Noordzee via de sluizen bij IJmuiden in het Noordzeekanaal en het IJ terechtkomen. Soms expres, zoals de lepelaars, die hebben ontdekt dat de Amsterdamse sloten vol zitten met stekelbaarsjes en die in het Sloterpark zijn gaan broeden. Een aantal soorten is met behulp van de mens in de stad gearriveerd. Amsterdam is sinds zijn ontstaan een plek waar handelaars uit de wijde omgeving, je kunt zelfs zeggen uit de hele wereld, elkaar ontmoeten. Kakkerlakken arriveerden hier met de schepen van de voc, de Chinese wolhandkrab kwam mee in het ballastwater van zeeschepen, cicades hielden zich schuil in de boomkluiten van bomen die we uit Frankrijk importeerden. De halsbandparkiet en de grote alexanderparkiet werden door dierenhandelaren uit hun oorspronkelijke omgeving naar de stad vervoerd, om hier in kooitjes de stadsbewoners gezelschap te houden. Veel van deze vogelliefhebbers kregen al snel genoeg van de altijd krijsende parkieten. Ze lieten ze vrij, met als resultaat dat er in de winter soms wel tweeduizend vogels neerstrijken in de bomen van de stadsparken, waar ze gezamenlijk de nacht doorbrengen.
Beesten komen dus in de stad terecht door mee te liften met de mens of door er op eigen kracht vanuit de omgeving naartoe te trekken. En die omgeving moeten we ruim nemen. Onze gierzwaluwen vliegen vanuit hun overwinteringsgebieden in Congo negenduizend kilometer om in Amsterdam te kunnen broeden. Ze zijn simpelweg dol op de stad.

De mensen en dieren hebben elkaar in de stad altijd beïnvloed. Daarbij is de mens de bepalende factor. Wij mensen maken de stad, wij mensen veranderen de stad en zijn omgeving voortdurend. Neem de westkant van Amsterdam. Eerst was daar het brede Oer-IJ als uitloper van de Zuiderzee, met zijn zoutwatervissen, zeehonden en bruinvissen. Toen kwamen op dezelfde plek de polders, die grutto’s en kieviten aantrokken. Die polders werden vervolgens met zand opgespoten: prachtig terrein voor plevieren, leeuweriken en allerlei soorten vlinders. Daarna werden er huizen op het zand gebouwd. De plevieren werden opgevolgd door vleermuizen, die hun intrek namen in de spouwmuren van de woningen. Bij elke gebiedsverandering verdwijnen soorten en verschijnen soorten. Of je wilt mopperen over de verdwijningen of wilt juichen over de verschijningen hangt van je karakter af.

De mens verandert niet alleen voortdurend zijn eigen woonomgeving, hij beheert die ook. Straten, pleinen, plantsoenen, parken, Waterland of het Amsterdamse Bos: overal zijn gebiedsbeheerders, boeren en buitenlui in de weer. Overal wordt gepoetst, geborsteld, ingezaaid, gemaaid. Bomen worden omgehakt om plaats te maken voor andere soorten, Schotse Hooglanderkoeien worden losgelaten om de begroeiing te lijf te gaan, wilgen worden geknot, de waterstand wordt nauwkeurig gereguleerd. Voor oernatuur moet je niet in de stad zijn. Voor tuinieren op de vierkante meter wel.
Dat tuinieren klinkt negatief, maar het kan goede kansen scheppen voor dieren. In Nederland als geheel neemt de diversiteit aan wilde bijen sterk af. In Amsterdam neemt het aantal wilde bijen juist toe, dankzij uitgekiend ecologisch beheer van delen van parken en plantsoentjes en een verbod op het spuiten van gif. Als je echt veel weidevogels wilt zien in Noordwest-Europa moet je naar Waterland, waar sommige boeren bij hun bedrijfsvoering zoveel mogelijk rekening houden met de grutto’s, kieviten en tureluurs. Een groep vrijwilligers beheert al dertig jaar lang de Oeverlanden van de Nieuwe Meer, wat een grote diversiteit aan planten tot gevolg heeft. In het Diemerpark werden speciaal voor de zeldzame rugstreeppad poeltjes aangelegd, die prima functioneren. Soms neemt het tuinieren grootse vormen aan. Bij Durgerdam legden de gemeente, de provincie en Natuurmonumenten tien jaar geleden gezamenlijk de Kinseldam aan. Op de anderhalve kilometer lange zanddam broeden nu zwartkopmeeuwen, visdiefjes en lepelaars.

Dat beheren en ingrijpen doen stadsmensen omdat ze van natuur houden. Dat doen ze al sinds de industriële revolutie, eind negentiende eeuw. De steden werden groter, drukker en viezer, de stadsmensen gingen steeds meer naar rust en groen verlangen. De Nederlandse natuurbescherming is in Amsterdam geboren. Zowel de Vereniging Natuurmonumenten als de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging werden in Amsterdam opgericht, met stadsmensen als belangrijkste voormannen. Ook de huidige Amsterdammers geven in enquêtes steeds weer aan dat ze groen en natuur in hun directe woonomgeving heel belangrijk vinden. Ze willen niet meer in de auto naar de Veluwe. Ze willen op de fiets naar het Amsterdamse Bos of lopend naar het park om de hoek en daar willen ze dan mooie dingen zien. Steeds meer stadsmensen hangen nestkasten op voor vogels of houten kastjes voor vleermuizen. Of ze maken zelf een bijenhotel of een overwinteringsplek voor egels. Groepjes buurtbewoners beheren hun eigen buurtplantsoen of maken er een natuurspeelplaats voor kinderen van.

De gemeente reageert op die wensen en initiatieven. In de Amsterdamse structuurvisie krijgen de groengebieden van de stad juridisch-planologische bescherming. Die gebieden vallen onder de Hoofdgroenstructuur. Plannen voor de hoofdgroenstructuur worden nauwkeurig getoetst en mogen in principe alleen doorgaan als ze goed zijn voor het groen of de op groen gerichte recreatie. Daarnaast heeft de gemeenteraad een paar jaar geleden de Amsterdamse ecologische structuur vastgesteld. Dat is een netwerk van groene linten, waarlangs dieren zich kunnen verplaatsen. Denk aan de taluds van de spoorwegen en van de ringweg. Via die taluds kunnen ook grotere dieren, zoals egels en vossen, zich door de stad bewegen. Knelpunten in de structuur (bijvoorbeeld een viaduct waar het groene lint wordt onderbroken) moeten worden opgelost en het groen in de Ecologische Structuur moet natuurvriendelijk worden beheerd.

Bewoners en bestuurders kunnen aardig zijn voor dieren, maar uiteindelijk hangt het succes van hun inspanningen af van die dieren zelf. Komen ze of niet? Vaak blijkt dat dieren veel meer durven dan we dachten. Roofvogels als sperwer, havik en buizerd, waarvan we vroeger zeker wisten dat ze heel schuw waren, broeden tot diep in de stad. Slechtvalken, van oorsprong klifbewoners, broeden op hoge gebouwen zoals de Hemwegcentrale en op de Zuidas. Meerkoeten eten in Amsterdam uit de hand – buiten de stad laten ze dat wel uit hun hoofd. Herrie van af en aan rijdende vrachtauto’s kan de rugstreeppad niets schelen, als er maar zand is en een ondiepe poel dan komt hij wel. De scholekster, die het in de weidegebieden moeilijk heeft, is op grinddaken gaan broeden. Zelfs zeehonden, die lang afwezig zijn geweest, duiken weer op in het IJ. Geef de beesten de kans, bewust of onbewust, en ze komen wel.

In dit Amsterdamse beestenboek komen ruim zestig dieren aan bod. Dieren die iedereen denkt te kennen, zoals de blauwe reiger. Maar ook dieren die alleen specialisten herkennen, terwijl ze vlak onder onze neus leven en nog heel mooi zijn ook. Zoals het icarusblauwtje. De criteria die we bij onze keuze hebben gehanteerd, is dat het leuke beesten moeten zijn waarover je mooie verhalen kunt vertellen en die iedereen met een beetje goede wil kan vinden. Als je de juiste plekken en de juiste tijd maar weet. Op naar de ringslang, de ijsvogel en de slechtvalk!

Zoogdieren

 

BOOM- EN STEENMARTER

© Paul van Hoof

De boommarter is vooral actief vanaf de schemering tot diep in de nacht. De kans om er een te zien is klein. Tot nu toe zijn in Amsterdam hoofdzakelijk dode boommarters aangetroffen. In 1987 is op de Transformatorweg de eerste platgereden boommarter van het asfalt geschraapt. Daarna volgden dode exemplaren op de Weteringschans (2004), bij de Zeeburgertunnel (2005), op de Overtoom (2012), langs de Feike de Boerlaan (2013) en langs de A10 ter hoogte van de rai (2014). Levende dieren zijn gezien in het Nieuwe Bijenpark in Geuzenveld (2011), op het Vuurtoreneiland bij de Polder IJdoorn (2013) en in de Diemer Vijfhoek (2014). We weten niet of er op dit moment in Amsterdam boommarters leven of alleen een enkel dier de stad soms passeert op zijn tocht naar elders. We vermoeden het laatste. Alle verkeersslachtoffers waren namelijk jonge mannetjes, waarschijnlijk afkomstig uit het Gooi of de binnenduinrand, die de hele kust- en duinstrook beslaat van Den Helder tot Hoek van Holland. Jonge mannetjes ondernemen lange zwerftochten om geschikte leefgebieden te vinden en onderweg worden veel dieren aangereden. Het aanleggen van faunapassages (over of onder de weg) en eekhoornbruggen (touwverbindingen tussen boomtoppen), zorgt ervoor dat jonge boommarters veilig nieuwe leefgebieden kunnen bereiken. In Amsterdam zijn er daarvan in de afgelopen jaren verschillende aangelegd en er staan er nog meer op de rol. Of die tunneltjes, touwen door boomkruinen en richels onder bruggen echt gebruikt worden door dieren, wordt onderzocht met bewegingsgevoelige camera’s, ofwel ‘fotovallen’. Fotovallen worden ook ingezet om te onderzoeken of er in Amsterdam marters leven, tot nu toe echter zonder resultaat. Het Amsterdamse Bos, de Diemer Vijfhoek, het Diemerpark en het Geuzenbos zijn in principe geschikt als leefgebieden.
De steenmarter lijkt sterk op de boommarter, maar heeft andere voorkeuren, zoals de naam al aangeeft. In 2011 werd de steenmarter voor het eerst gevonden in Amsterdam, doodgereden op de Johan Huizingalaan. Daarna volgden slachtoffers bij het Haarlemmermeerstation (2012) en op de Osdorperstraatweg (2013). De steenmarter is vooral bekend om het doorknagen van de elektrische bedrading van auto’s. Zolang er nog geen klachten van autobezitters zijn, heeft de steenmarter zich nog niet gevestigd in Amsterdam. Mogelijk komen die klachten binnenkort, want de steenmarter rukt vanuit Oost-Nederland op naar de Randstad.

© 2015 Auke Brouwer

  • Forse marterachtige met lange staart. Bruin met witte keelvlek. Loopt snel, vaak in een soort galop. Lichaam is een halve meter groot, staart nog eens bijna 30 cm. Boom- en steenmarters zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Alleen als je ze in je hand hebt kun je met zekerheid de soort bepalen: het onderhaar of wolhaar op de flanken van de boommarter is grijs en dat van de steenmarter wit. Ze kunnen allebei goed klimmen.
  • Is ’s nachts actief. De boommarter zien we in Amsterdam eigenlijk alleen als een dier is doodgereden. Dode boommarters zijn tot diep in de stad gevonden: Overtoom, Weteringschans, Feike de Boerlaan.
  • Vogels, insecten, fruit en vruchten, eieren en aas.
  • Eerste waarneming boommarter in Amsterdam op 8 juni 1987 op de Transformatorweg en van de steenmarter op 4 juli 2013 op de Johan Huizingalaan. De steenmarter is berucht om het doorknagen van kabels onder de motorkap van auto’s.
  • Boommarter: Diemer Vijfhoek.
  • Enkele rondzwervende exemplaren. Er zijn nog geen aanwijzingen dat ze in Amsterdam jongen grootbrengen.

BRUINE EN ZWARTE RAT

© Martin Melchers

Amsterdam, met zijn grachten, kanalen, parken, oude huizen en slordige stadsbewoners, is de ideale biotoop voor de bruine rat. Er is voedsel en nestmogelijkheid en het is er relatief veilig, omdat roofdieren als de wezel niet de stad binnendringen. Bruine ratten maken vaak een holenstelsel in oevers, tussen stenen en aan de voet van bomen. Ze gaan eigenlijk alleen gebouwen binnen als daar voedsel is en er voldoende schuilplekken zijn De bruine rat kan heel goed zwemmen. Vooral op plekken waar watervogels worden gevoerd zijn z’n zwemkunsten goed te zien. Ze komen vaak af op zwerfvuil en etensresten die op straat of in het groen liggen. De slordige Amsterdammer maakt op die manier zijn eigen rattenvriendelijke stad. Dankzij het opportunistische karakter van de bruine rat en zijn ongekende voortplantingsvermogen, is dit niet alleen in Amsterdam en Nederland het meest succesvolle zoogdier, maar op de hele aardbol. Al doen katten, vossen, honden en roofvogels nog zo hun best om de populatie in toom te houden.
De zwarte rat is een heel andere soort dan de bruine. Deze soort was in de zeventiende eeuw de belangrijkste verspreider van de pest. De bacteriën die deze ziekte veroorzaakten zaten in de vlooien die op zwarte ratten huisden, en die vlooien sprongen ook graag over op mensen. Alleen al in 1664 overleden 24.000 Amsterdammers aan de pest, één op de acht inwoners! Geen slechte zaak dus dat de zwarte rat werd verdrongen door de veel sterkere bruine rat. In Amsterdam komt de zwarte rat alleen nog voor in de haven. De zwarte rat is iets kleiner dan de bruine rat, maar heeft een ruiger uiterlijk: een langere en ruigere vacht, grotere oren, grotere ogen en een langere staart. Zijn karakter is een stuk minder ruig. Hij is behoorlijk schuw. Ook zwemt hij zelden, en in tegenstelling tot de bruine rat verblijft de zwarte rat juist wel graag in gebouwen. Het liefst op zolders.
Zolang bruine ratten niet in woningen komen, veroorzaken ze geen overlast. Ook bruine ratten kunnen ziekten overdragen (nee, niet de pest), maar zolang er geen contact is met de ontlasting en de urine van het dier is de kans daarop nihil. Het is vooral een leuk, intelligent dier dat onze steden net zo weet te waarderen als wij.

© 2015 Auke Brouwer

  • Bruine rat: groot, snel, grijsbruin, lichte buik. In platgereden toestand te herkennen aan lange staart. Zwarte rat: die krijg je in Amsterdam toch niet te zien.
  • Bruine rat: op voederplekken voor (water) vogels op oevers en kaden, tussen vuilniszakken op straat. Zwarte rat: komt alleen voor in gebouwen in het Westelijk Havengebied waar gewone mensen niet in mogen.
  • Alleseters: granen, zaden en ander plantaardig materiaal. Vrijwel alle etensresten die de mens achterlaat.
  • Ratten zijn dol op het eten van stopverf, ze worden aangetrokken door de hierin verwerkte lijnolie. Centraal Station, oevers in parken, Westelijk Havengebied.
  • Bruine rat: honderdduizenden. Zwarte rat: misschien honderd.

 

© Tekst 2015 Anneke Blokker, Auke Brouwer, Remco Daalder en Geert Timmermans / Uitgeverij Bas Lubberhuizen

Uitgeverij Bas Lubberhuizen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum